vorm
tegenwoordige tijd
bevestigend |
ontkennend |
vragend |
I have / I‘ve you have / you‘ve he/she/it has he‘s / she‘s / it‘s |
I have not / I haven’t you have not / you haven’t he/she/it has not he hasn’t / she hasn’t / it hasn’t |
have I? have you? has he/she/it? |
we have / we‘ve you have / you‘ve they have / they‘ve |
we have not / we haven’t you have not / you haven’t they have not / they haven’t |
have we? have you? have they? |
verleden tijd
bevestigend |
ontkennend |
vragend |
I /you /he /she /it /we /they had | I /you/he /she /it /we /they had not / hadn’t | had I /you /he /she /it /we /they? |
oefeningen
has of have
- oefening 1: verschillende oefeningen met has en have
- oefening 2: verschillende oefeningen met has en have
- oefening 3: multiple choice oefening met has en have
- oefening 4: multiple choice oefening met has en have
- oefening 5: multiple choice oefening met has en have
- oefening 6: invuloefening met has en have
- oefening 7: multiple choice oefening met has got en have got
has, have of had
- oefening 1: multiple choice met has, have en had
- oefening 2: multiple choice met has, have en had
- oefening 3: multiple choice met has, have en had
- oefening 4: multiple choice met has, have en had
- oefening 5: invuloefening met has, have en had
nuttige pagina’s
- oefeningen met korte ja/nee antwoorden (Are you tired? Yes, I am / No, I’m not)
- oefeningen met de tag-question (He is going, isn’t he)
- oefeningen met am/is/are
- oefeningen met de simple past