oefening 3: multiple choice oefening waarin je moet bepalen of het om een defining of nondefining clause gaat)
oefening 4: invuloefening waarbij je van twee zinnen 1 moet maken
oefening 5: invuloefening waarbij je van twee zinnen 1 moet maken
het betrekkelijk voornaamwoord als onderwerp en als lijdend voorwerp
oefening 1: bepaal of het betrekkelijk voornaamwoord onderwerp of lijdend voorwerp is
oefening 2: vul een betrekkelijk voornaamwoord in afhankelijk of het een onderwerp of lijdend voorwerp is
beknopte betrekkelijke bijzinnen en betrekkelijke bijzinnen met to-infinitive: participle and to-infinitive (people travelling to work /people delayed by slow traffic ⇔ the only person to thank him)
oefening 1: maak een beknopte betrekkelijke bijzin (participle clause (bedrijvend))
oefening 2: maak een beknopte betrekkelijke bijzin (participle clause (lijdend))
oefening 3: 8 oefeningen met de betrekkelijke bijzin met de to-infinitive
oefening 4: 3 oefeningen met de beknopte betrekkelijke bijzin
nuttige pagina’s
oefeningen met aanwijzende voornaamwoorden (this / that / these / those)
oefeningen met bezittelijke voornaamwoorden (my/ mine/ of mine etc.)
oefeningen met persoonlijke voornaamwoorden (I/ me/ you/ he/ him, etc.)
oefeningen met vragende voornaamwoorden (who, what, which, etc.)
oefeningen met wederkerende voornaamwoorden (myself/ yourself, etc)