who, which, that of geen betrekkelijk voornaamwoord (elementary)
- oefening 1: invuloefening met who of which
- oefening 2: invuloefening met who of which
- oefening 3: multiple choice oefening waarbij je moet beslissen of je who of which kunt weglaten of niet
- oefening 4: verschillende oefeningen met who, which, that of geen betrekkelijk voornaamwoord
- oefening 5: verschillende oefeningen met who, which, that of geen betrekkelijk voornaamwoord
who, which of whose
- oefening 1: twee oefeningen met who, which en whose
- oefening 2: multiple choice oefening met who, which en whose
- oefening 3: invuloefening met who, which en whose
who(m), which, when, where of whose
- oefening 1: verschillende oefeningen met who, which, when, where en whose
- oefening 2: verschillende oefeningen met who, which, when, where en whose
- oefening 3: verschillende oefeningen met who, whom, which, when, where en whose
who, which, when, where, why of whose
- oefening 1: verschillende oefeningen met who, which, when, where, why en whose
who(m), which, that of whose
- oefening 1: multiple choice oefening met who, which, that en whose
- oefening 2: invuloefening met who, which, that en whose
who, which of that (restrictive/nonrestrictive clauses of defining/nondefining clauses)) (intermediate)
- oefening 1: multiple choice oefening met who, which en that (met uitleg antwoorden)
- oefening 2: invuloefening met who, which en that
- oefening 3: multiple choice oefening waarin je moet bepalen of het om een defining of nondefining clause gaat)
- oefening 4: invuloefening waarbij je van twee zinnen 1 moet maken
- oefening 5: invuloefening waarbij je van twee zinnen 1 moet maken
het betrekkelijk voornaamwoord als onderwerp en als lijdend voorwerp
- oefening 1: bepaal of het betrekkelijk voornaamwoord onderwerp of lijdend voorwerp is
- oefening 2: vul een betrekkelijk voornaamwoord in afhankelijk of het een onderwerp of lijdend voorwerp is
beknopte betrekkelijke bijzinnen en betrekkelijke bijzinnen met to-infinitive: participle and to-infinitive (people travelling to work /people delayed by slow traffic ⇔ the only person to thank him)
- oefening 1: maak een beknopte betrekkelijke bijzin (participle clause (bedrijvend))
- oefening 2: maak een beknopte betrekkelijke bijzin (participle clause (lijdend))
- oefening 3: 8 oefeningen met de betrekkelijke bijzin met de to-infinitive
- oefening 4: 3 oefeningen met de beknopte betrekkelijke bijzin
nuttige pagina’s
- oefeningen met aanwijzende voornaamwoorden (this / that / these / those)
- oefeningen met bezittelijke voornaamwoorden (my/ mine/ of mine etc.)
- oefeningen met persoonlijke voornaamwoorden (I/ me/ you/ he/ him, etc.)
- oefeningen met vragende voornaamwoorden (who, what, which, etc.)
- oefeningen met wederkerende voornaamwoorden (myself/ yourself, etc)