Oefenen met verschillende grammaticale onderwerpen in het Engels.
Aanduidingen van hoeveelheid en de tijd
- Hoofdtelwoorden, rangtelwoorden en de datum
- Few / a few / little / a little
- Klokkijken
- Much / many / a lot
Zelfstandige naamwoorden en alles dat daarmee samenhangt
- Bijwoord en bijvoeglijk naamwoord (slowly / slow)
- Some / any
- Trappen van vergelijking (-er / -est en more / most)
- Bezitsvorm (’s / s’ / of)
- Lidwoorden (a / an / the)
- Telbare en ontelbare zelfstandige naamwoorden / enkelvoud en meervoud
Voornaamwoorden
- Aanwijzende voornaamwoorden (this / that / these / those)
- Betrekkelijke voornaamwoorden (who(m) / whose / which / that, etc)
- Bezittelijke voornaamwoorden (my/ mine/ of mine etc.)
- Persoonlijke voornaamwoorden (I / me / you / he / him, etc.)
- Vragende voornaamwoorden (who / what / which, etc.)
- Wederkerende voornaamwoorden (myself/ yourself, etc)