let op: you betekent in het Engels zowel ‘jij/jou’ als ‘jullie’.
it gebruik je in het Engels voor een voorwerp of voor een dier dat je niet persoonlijk kent of waarvan je niet weet of het een mannetje of een vrouwtje is.
Oefeningen
I, you, he, she, it, we en they
oefening 1: invuloefening met I, you, he, she, it, we, they
oefening 2: invuloefening met I, you, he, she, it, we, they
oefening 3: invuloefening met I, you, he, she, it, we, they
oefening 4: invuloefening met I, you, he, she, it, we, they
oefening 5: verschillende oefeningen met I, you, he, she, it, we, they
oefening 6: multiple choice met I, you, he, she, it, we, they
me, you, him, her, it, us en them
oefening 1: invuloefening met me, you, him, her, it, us, them
oefening 2: multiple choice oefening met me, you, him, her, it, us, them
oefening 3: multiple choice oefening met me, you, him, her, it, us, them
oefening 4: invuloefening met me, you, him, her, it, us, them
I/me, you/you, he/him, she/her, he/him, we/us en they/them
oefening 1: multiple choice met I/me, you/you, he/him, she/her, etc.
oefening 2: invuloefening met I/me, you/you, he/him, she/her, etc.
oefening 3: multiple choice met I/me, you/you, he/him, she/her, etc.
oefening 4: multiple choice met I/me, you/you, he/him, she/her, etc.