Vorm

  onderwerp   bezittelijke voornaamwoord   bezittelijke voornaamwoord
      bijvoeglijk   zelfstandig
  I mijn my van mij mine
jij you jouw your van jou yours
hij
zij
het
he
she
it
zijn
haar
his
her
its
van haar
van hem
his
hers
wij we ons our van ons ours
jullie you jullie your van jullie yours
zij they hun their van hen theirs
  • dit is mijn telefoon: this is my phone (bijvoeglijk)
  • deze telefoon is van mij: this phone is mine (zelfstandig)
  • deze telefoon is van een vriend van mij: this phone belongs to a friend of mine (zelfstandig naamwoord + of + mine/yours/his, etc)

Oefeningen

Oefenen met I/my, you/your, he/his, she/her, etc.

  • oefening 1: multiple choice met I/my, you/your, he/his, she/her, etc.
  • oefening 2: multiple choice met my, your, his, her, his, our, their
  • oefening 3: sleur en pleur met I/my, you/your, he/his, she/her, etc.
  • oefening 4: invuloefening met my, your, his, her, his, our, their
  • oefening 5 twee multiple choice oefeningen met my, your, his, her, his, our, their
  • oefening 6: twee oefeningen met my, your, his, her, his, our, their
  • oefening 7: multiple choice oefening met my, your, his, her, his, our, their
  • oefening 8: verschillende oefeningen met my, your, his, her, his, our, their

Oefenen met my / mine / of mine, etc.

  • oefening 1: verschillende oefeningen met my, mine, of mine, etc.
  • oefening 2: multiple choice met I, me, my, mine, myself, etc.
  • oefening 3: multiple choice met I, me, my, mine, myself, etc.
  • oefening 4: multiple choice met my, mine, etc.
  • oefening 5: multiple choice met my, mine, etc.
  • oefening 6: twee invuloefeningen met my, mine, etc.
  • oefening 7: multiple choice oefening met my en mine, etc.
  • oefening 8: multiple choice oefening met Imy en mine, etc.
  • oefening 9: multiple choice oefening met mine, yours, etc.

Nuttige pagina’s

  • oefeningen over het verschil tussen its en it’s
  • oefeningen over het verschil tussen they, their en they’re
  • oefeningen met aanwijzende voornaamwoorden (this / that / these / those)
  • oefeningen met betrekkelijke voornaamwoorden (who(m)/ whose/ which/ that, etc)
  • oefeningen met persoonlijke voornaamwoorden (I/ me/ you/ he/ him, etc.)
  • oefeningen met vragende voornaamwoorden (who, what, which, etc.)
  • oefeningen met wederkerende voornaamwoorden (myself/ yourself, etc)
  •