als een handeling of gebeurtenis in het verleden afgesloten werd (I saw him yesterday.) signaalwoorden: yesterday, …….. ago, when …., last week / month / year, in 2018 (het gaat in alle gevallen om een tijdstip in het verleden)
voor een gewoonte in het verleden (She always walked to school)
wanneer gebruik je de Present Perfect
voor een periode die in het verleden is begonnen, tot nu doorgaat en waarschijnlijk nog langer zal duren (I havebeen ill for a week.) signaalwoorden: for, since, always, lately, recently
voor recente acties die afgelopen zijn maar niet duidelijk wanneer en die nog betrekking hebben op het heden. (I havewashed the car. (resultaat: Hij is schoon)).
voor acties die net afgelopen zijn (We havejust missed the bus.) signaalwoord: just
voor een periode waarin acties herhaaldelijk gebeurden en die nog steeds niet is afgelopen (Elisa has already rung him four times this morning.) signaalwoorden: this morning / afternoon / evening / week etc. / ever / never / always / occasionally / often / several times / It’s / This is the first / second time etc
Oefeningen
Oefenen met de Simple Past en Present Perfect (I went en I have gone) (elementary)